Dimanche à Bamako

Ik herinner me niet meer wie op het idee kwam naar Mali af te reizen in deze laatste maanden van ons verblijf hier, maar het was zeker geen slechte beslissing. Naar het noorden van het land trekken was 'no go' maar het zuiden en de hoofdstad Bamako zou relatief veilig zijn, al blijft het risico op kidnapping bestaan. 
Met onze twijfels gingen we te rade bij onze Malinese vriend Moussa. "Geen enkel probleem om naar Mali te gaan,' zei hij 'ik heb er niet één militair gezien. Maak je maar geen zorgen.' De ervaringsdeskundige had gesproken en de volgende dag vroegen Philippe en ik ons visum aan in de Malinese ambassade. Ook zij hadden geen bezwaar. Met een verse stempel in ons paspoort werd het officieel: we gaan naar Mali!



Deel 1: Dimanche à Bamako


De namiddag van 16/04 startte de buschauffeur na twee uur wachten eindelijk de motor. De rit zou tot de volgende late avond duren. We bereidden ons voor op een zware beproeving zonder al te veel nachtrust die ons werd ontnomen door de schreeuwerige muziek die op de radio werd gedraaid.
Tot ergernis van alle passagiers moesten we de volgende morgen maar liefst drie uur wachten tot de grenspolitie alle paspoorten had gecontroleerd. Alsof we nog niet genoeg tijd verloren hadden, kreeg de motor overdag moeite met draaien in de Malinese hitte en viel geregeld stil. Bij valavond hoorden we een knal: platte band. Bovendien was de as tussen de achterwielen bij het ongeluk gebroken. Het zag ernaar uit dat we die avond niet verder konden rijden. We sliepen dus onder het daken van wegrestaurantjes bij een iets verderop gelegen douanepost.



De hele voormiddag zaten we met onze vingers te draaien. Ik vroeg aan enkele vrachtwagenchauffeurs of ze ons een lift naar de hoofdstad zouden willen geven, maar tevergeefs. 's Middags leken de busreparaties opgelost. Nog 500 km te gaan...
We bekwamen van de lange reis in 'Maison des Jeunes', een slechts onderhouden appartementsblok met kleine kamers, maar goed genoeg voor reizigers die het 'low budget' willen houden. Zolang we ons maar kunnen douchen!



Bamako viel ons meteen in de smaak. De drukte en het lawaai veroorzaakt door de massa auto's en brommertjes stoorde ons niet. We liepen langs de Franse ambassade dat er meer uitzag als een versterkt fort. Maar de beveiliging uit angst voor terroristische represailles leek me terecht. 'La musée national de Bamako' vertelde ons een heleboel over de geschiedenis, cultuur en religie van de verschillende regio's is Mali. Pre-historische werktuigen, wapen, beeldjes, maskers, vazen, sieraden lagen er tentoongesteld. En of Mali een rijke achtergrond heeft!
Nadien stonden op Point G, een rotsachtige heuvel aan de rand van het stadscentrum en keken uit over de hele stad. Bamako lag aan onze voeten.
Omdat het institut Français gesloten was wegens 'verdedigingswerken' - er werden betonnen muren gegoten rond het hele complex vanwege de terroristische dreiging - moesten we elders gaan eten. We kwamen uiteindelijk terecht in een Senegalees restaurantje. Zijn we daarvoor helemaal naar Bamako afgereisd? :p
op Point G, in de verte zie je de grote Niger-rivier

Deel 2: Dimanche à Ségou


Die avond even snel beslist wat we de komende dag zouden doen. Het werd een bezoek aan Ségou, nog zo'n stad aan de Niger. In de 18de eeuw was dit zelfs de hoofdstad van het machtige Bambara rijk dat de hele zuidelijke regio van Mali omvatte. Nog steeds kan je er oude monumenten en huizen van banco, een soort leem, bezichtigen die ons herinneren aan de de glorietijden van het rijk en zijn legendarische keizer Biton Coulibaly, die er begraven ligt.
We namen 's middags de bus. Hoewel de reisgids ons vertelde dat de reis erheen slechts drie uur zou duren deden we er vijf uur over. Hierdoor kwamen we aan bij zonsondergang en haastten we ons om onze hongerige maag te vullen. Die avond kregen we een bed aangeboden door de restaurantuitbater.
Met hem en zijn vrienden hadden we een lang gesprek over de oorlog en de nabije verkiezingen. Het waren allen militanten van eenzelfde partij. Hun hoofddoel: komaf maken met de oude garde in het parlement en de overname van de jeugd. Ik was verrast te merken dat ze bruisten van enthousiasme en bewust wilden deelnemen aan een nieuwe politiek en de toekomst van hun land. Eén van hen zei me dat de oorlog de Malinese bevolking had wakker geschud.
's Anderendaags lazen we over een indrukwekkende dam over de Niger-rivier, nog gebouwd door de Fransen, en besloten er heen te gaan.

Van het uurtje rijden in een krammikkelig busje hadden we dorst gekregen. In Markala, het dorpje aan de Niger-dam, kochten we twee flessen water. Ze waren in en mum van tijd leeg. De hitte speelde ons parten.
Een militair probeerde ons wijs te maken dat men moest betalen om de damburg over de steken. Maar het ongeremd passeren van auto's en karren bewees het tegendeel. Aan de andere kant van de rivier baden we wat in het zoete water. We maakten van de gelegenheid gebruik om ons zweterige lijf af te spoelen en de zweetkringen uit onze kleren te wringen.





We zagen er zel iets in om in Markala op zoek te gaan naar een pirogue, hier een pinasse, die ons terug naar Ségou kon brengen. We vonden er één die die avond nog vertrok maar onderweg in een dorp aan de oever zou stoppen en de volgende morgend uiteindelijk naar Ségou zou varen. Geen probleem dat we een nachtje op een strand onder de blote hemel moesten slapen. Kou lijden zouden ze in elk geval niet doen.
Het werd een prachtig boottochtje bij zonsondergang. Tot onze verbazing begon het die avond even te regenen. Voor de eerste keer in het jaar en in feite veel te vroeg. 'De wereld staat op z'n kop,' hoorde ik mensen er later over zeggen. We legden ons te rusten onder een mangoboom.

geen idee waarom ik er zo 'grumpy' uitzag. De bootrit was nochtans prachtig

's Morgens vroeg duwden ze de boot weer uit het zand en vaarden we stroomopwaarts naar Ségou. Onderweg fungeerde de pinasse als taxi en nam enkele een aantal martvrouwen plus hun koopwaar mee. De boot lag al meteen wat dieper in het water.
Na een twee uur varen, parkeerde de stuurman de pinasse tussen de andere boten en vroeg ons wat franken voor het vervoer. We gaven wat en bedankten hem vriendelijk. Op de markt van Ségou speelden we ons brood met bonen binnen en gingen op zoek naar het busstation.

Helaas restte er ons geen tijd meer om het oude Ségou-Koro, tien kilometer verderop, te bezoeken. Dit deel van de stad is het historisch centrum en was de hoofdstad van het grote Bambara Rijk. Een jonge gids gaf me in een bar enkele interessante weetjes mee over het imperium en de koninklijke familie Coulibaly. Een bezoek aan de unieke women-only moskee in Ségou-Koro, waarover hij me vertelde, zou voor de volgende keer zijn.

De typische architectuur met banco, een soort leem, in Ségou Koro kregen we dus niet te zien.


Deel 3: Deuxième dimanche à Bamako


Hoe de bus het tot Bamako haalde mét al z’n onderdelen, blijft me nog een wonder. Wij waren er misschien nog slechter aan toe. Helemaal door elkaar geschud, misselijk en rood van het fijne stof vroegen we de weg naar de katholieke parochie in Bamako om er de nacht door te brengen. We fristen er ons op en na een pint in de bla-bla-bar in het centrum, was onze kaars uit. 

kleurrijke bedoening in de bla-bla-bar. Leuke tent!
(al is het bier wat aan de dure kant)


Deel 4: Dimanche à Kita


We hadden nog nooit rotsschilderingen gezien en stopten speciaal in het stadje Kita, op onze terugweg naar de grens, om ze in de grotten van de heuvel Kita Kourou te bezichtigen.
ook al ken je het Tifinagh, ik heb geen idee
in welke volgorde je dit moet lezen
Maar hoe? We spraken er iemand over aan. Die verwees naar het dorp Fodébougou. Daar zouden bewoners ons verder kunnen helpen de grotten te vinden. Tijdens onze wandeltocht door de brousse sprongen we een kar op en bezorgden de muilezel meer last tot we in Fodébougou aankwamen. Enkele jonge Frans sprekende kerels namen ons mee op de heuvelflank en toonden ons de rotsgeschilderingen. Het ging niet om afbeeldingen van de jacht of iets dergelijks maar eigenaardige symbolen die me toen een mysterie bleven. Ergens kon ik een rundskop onderscheiden. Nu, in Yoff, kwam ik hun oorsprong te weten. Het blijkt om het Tifinagh te gaan: een oud Berberschrift dat zo'n 200 jaar geleden gehanteerd werd door de Toearegs.


Weer in Fodébougou, ontmoetten we de dorpschef. Hij was over de tachtig jaar, geloof ik, en blind. Hij sprak goed Frans en had het over zijn reizen door West-Afrika en zijn jeugd als jager. Vele dingen waren hem blijkbaar nog bijgebleven maar op de vraag hoeveel kinderen hij had, wist hij niet te antwoorden. 

Achteraf gezien hadden we beter een klein geschenk meegenomen om de dorpschef te
bedanken voor hun hulp en gastvrijheid. We hadden helaas niets op zak.

De volgende dag bleven we in Kita tot middernacht. Dan zou de trein naar Kayes, de laatste stad voor de grens, het stationnetje binnenrijden. Het werd een verloren dag. Kita had verder niet veel meer te bieden dan de markt en goedkoop bier. We wasten onze kleren en speelden een gezelschapsspel om de tijd te doden.
Hier wassen we nog 'gelijk de echten': puur handenarbeid!

Deel 5: Dimanche à Kayes


De lange uren in de trein waren al even vervelend. Hij reed de hele nacht aan een slakkentempo en stopte soms in ‘the middle of nowhere’. De volgende dag gleden we om 13u00 het station van Kayes binnen.
In deze grote stad aan de Senegal-rivier werd de lading van schepen gelost en op de trein naar Bamako geladen. In Bamako werden de producten weer op vrachtschepen gestapeld die de Niger afvoeren tot de monding in Nigeria. Zo deden de Franse kolonisten de handel in hun West-Afrika floreren. Ooit ging de trein vanuit Kayes ook verder naar Dakar maar Senegal focust zich de laatste jaren niet meer op de spoorwegeninfrastructuur. We waren weer gedoemd de broeikasbus naar Dakar te nemen.
We zochten een goedkoop etablissement om onze rugzakken te dumpen, koelden af onder de douche en keken uit naar een eettent om iets te bikken. Uiteindelijk zaten we in een fijn restaurant in één van de sjieke koloniale huizen aan het station.
Kayes is de warmste stad in Mali. Dat voelde ik maar al te goed toen ik de slaap probeerde vatten terwijl de zweetdruppels over m’n voorhoofd rolden. 

La gare de Kayes uit vervlogen tijden


We waren vroeg uit de veren om de boot te nemen naar Médine, een dorp waar we heen wilden om een oud Frans militair fort te bezoeken. Op zoek naar de rivieroever liepen we aarzelend voorbij een militaire kazerne. ‘Kunnen we hier naar rechts of enkel rechtdoor?’ Een officier vond het maar verdacht dat we zo traag voorbij de kazerne slenterden en hield ons tegen. Het leek hem alsof we geïnteresseerd waren in wat er zich daar afspeelde. Staatsgeheim misschien? Was hij écht achterdochtig of wilde hij ons gewoon geld afhandig maken. Hoe dan ook, we moesten onze documenten laten zien aan de chef in het kazernekantoor.  Ze zeiden dat het, vanwege de huidige precaire situatie in Mali, verboden was als Europeaan zonder gids rond te lopen. Hier had niemand ons op voorhand, noch in Bamako noch in Ségou, op gewezen en bovendien was het oorlogsfront nu duizenden kilometers van ons verwijderd. Deze mannen probeerden ons enkel in de problemen te werken om ons een fixe boete te doen betalen. We kregen een waarschuwing en mochten gaan. Ik weet nog steeds niet wat ik ervan moet denken.


Omdat er geen enkele boot naar Médine te vinden was, stopten we een taxi en lieten ons erheen rijden. Alsof hij geïnformeerd was, werden we opgewacht door een jonge gids. Zijn naam was Abdoulaye en hij was fier ons rond te leiden in het fort en zijn geboortedorp. Het fort van Médine was een paar jaar geleden gerenoveerd en in de verbazend koele kamers van het hoofdgebouw kregen we boeiende verhalen te horen; over het ontstaan van het drop, de eerste Franse handelsposten, het beleg van het fort door de jihadistische Cheikh Omar Tall, generaal Faidherbe en de nijlpaarden in de Senegal-rivier. Op het dak hadden we een magnifiek uitzicht of de Senegal-vallei en de rotsige heuvels.

Met de Senegal-rivier op de achtergrond wandelden we door Médine

Nadien dronken we gembersap in het gezelschap van een Senegalo-malinese familie. Ook met hen hadden we het over de politiek een de oorlog in het noorden. Ondanks hun afgunst voor westerse interventies in de Arabische wereld, waren ze Frankrijk dankbaar in hun strijd tegen de jihadisten.
We lunchten met Abdoulaye, een toffe spontane kerel, die één van zijn leerling-gidsen er met ons op uit stuurde naar ‘les chutes de Félou’, watervalletjes van de Senegal-rivier, een tweetal kilometer verder stroomopwaarts. De oude Franse waterkrachtcentrale was nu vervangen door een enorme Chinese die de omgeving rond ‘les chutes’ minder aantrekkelijk maakte. Waar natuur en ecotoerisme moet wijken voor economie en vooruitgang...
                                        

Die waterval achteraan is kunstmatig als
deel van de waterkrachtcentrale

Abdoulaye hielp ons aan een lift naar Kayes. Onze tweede nacht in de stad brachten we door in een jeugdcentrum met een lokaal radiostation voor en door jongeren. De zender was opgericht om de jeugd bewust te maken van de gevaren van HIV en aids: een leuk en erg belangrijk initiatief!



Deel 6: Dimanche à Dakar


'Verdorie, wie had ons wijsgemaakt dat de bus om zes uur 's morgens zou in het busstation zou staan!?'
We wachtten die ochtend nog een uur of twee en werden opgepikt door de bus die vanuit Bamako kwam op zijn weg naar Dakar. Een hele dag in die muffe lucht zonder airconditioning, we zagen er al tegenop. Van elke stop maakten we gebruik om een fles fris water te kopen.

het wachten beu...

In het nachtelijke Dakar was het meteen al wat graden kouder. De temperatuur mocht in Senegal dan wel aangenamer zijn, om eens terug te keren naar puffende Mali hoeven ze me al niet meer warm te maken. Ik zou het meteen opnieuw doen!



Geen opmerkingen:

Een reactie posten